vrijdag 26 februari 2010

Santiago de Compostela

Ik ben een loper
Gingen wij vol erin
dwars door de midden
braken.

In stukken
deze weg
dit holst van de nacht:
het aanslaan van honden
de brul van een motor
geknerps van grint
- het ritselen –

(brak)
deze staf de ruggen van onze handen
de bruggen van onze neuzen
in onze ogen het licht.

Drempel.

Gingen wij nooit meer
kunnen inhalen
wat wij hadden
stamelden vol door.

Elkaar

Niets
is als het was
onder onze huid
struikelt een Spaanse hond.
Hoe kunnen wij het karig
zeggen?

Ik ga lopen.
Ik ben een loper.


Ik ga lopen
Kon ik maar van de natuur
genieten, zeggen: kijk een roos,
ruik hoe water valt, zweet
zich ophoopt, tendinitis
en uitputting zich vrij
worstelen.

Kon ik maar een lied
zingen, een uit de Spaanse
burgeroorlog, bijvoorbeeld
de ballade van de XIe brigade
of Los Campesinos.
Of lachen.

Over ruwe dingen
naar de sterren:
ik ben een schelpdrager
vaar duizend jaar op heilige
dagen in stenen boten
naar hemelse deuren.

Of: wedijver om woonplaatsen
en geliefden, modder
tot mijn knieën voort
opdat ik verschalk.

De dood
in een luciferdoosje gestopt
(angst groeide over schaamte heen):
Welke muziek speel ik bij het afscheid?


Puerta del Perdón
Onze meest bronzen
glimlach aangezet:
wij bestaan voor zover
wij worden waargenomen
of als zij in liefde over ons
haperen
ons plat lopen
(je ziet de vrouw, denkt
je de man en het klopt).

Vingers over tot leven gegroeide
steen van onze heilige posten
verschrikkelijke moeite
over ons heen.
Zoals ook wij
wij ook ons best doen:
zijn wij wel goed afgehangen?

Scheefgetrokken
haar lichaam
over onze drempel gekropen.

Ten teken:
je kon het vergeefsheid ruiken
liefde horen knagen
het roepen om licht en om lucht
om bestaan.