woensdag 10 maart 2010

Recensie ´Mos en gladde paadjes´, Poëzierapport

MOS EN GLADDE PAADJES - Jane Leusink


Zoals de titel al doet vermoeden, is Mos en gladde paadjes een organische leeservaring. De bundel heeft een hoog zintuiglijk gehalte, het poëtisch landschap daarbinnen is niet merkbaar ingeperkt door metriek of eindrijm, geen ‘domino day’ van chronologische of thematische stenen. Wel zijn er kaders aangebracht; de bundel bestaat uit de reeksen De textuur van ritme en klank, Until the way began to descend on the west side, Een kind is kwijt en In de Wildernis. Maar ook deze reeksen zijn niet kunstmatig tot homogene gehelen gevormd.

Juist door het natuurlijke karakter van de bundel, waarbinnen elk gedicht als een zelfstandig organisme functioneert, komt een soort spontane kruisbestuiving tot stand: De lezer, niet gestuurd door al te directieve thematische en/of stilistische richtingaanwijzers, gaat zelf verbanden ontdekken, associatieve ‘shortcuts’ aanbrengen tussen elementen uit verschillende gedichten binnen of buiten de gegeven reeksen. Dit maakt Mos en gladde paadjes tot een avontuurlijke leeservaring die steeds in een andere vorm herhaald kan worden; het is een bundel die zal blijven verleiden.

Niettemin, verleiden is leiden en het organische is natuurlijk geconstrueerd; ik kreeg gaandeweg de indruk dat mijn spontane associaties niet echt op toeval berustten en dat ik wel degelijk met zachte hand gestuurd werd. Maar op een buitengewoon subtiele manier: er is geen specifieke regel die me 'pakt', geen gedicht dat me 'aangrijpt', maar juist in groter verband is een soort (dis)harmonische meerstemmigheid hoorbaar die minstens zo meeslepend is.

Een dergelijke constructie vereist een zekere rijpheid, en inderdaad, die blijkt uit bijna alles. Om te beginnen is het 'ik-gehalte' laag; er zijn zo veel anderen, er is oog voor anderen, er is oog voor andere kunstenaars. De 'ik' heeft veel gezien, gelezen en geleefd, veel mensen leren kennen, veel ervaringen opgedaan. Dat klinkt ontzettend stom nu ik het zo opschrijf, maar pak voor de grap eens een gemiddelde dichtbundel en tel hoeveel mensen erin voorkomen die ver buiten de reikwijdte van het bed, de belendende barkruk of de (baar)moeder en (poëtische) vader van de dichter vallen. Er zijn beslist dichters die binnen zo’n beperkte actieradius met wonderen kunnen woekeren, maar wat meer lucht is ook wel eens lekker. En vooral: meer tijd. Mos en gladde paadjes is traag, of zoals het zo typerend op bladzijde 29 staat: Je duwt iets opzij, nog iets en daar / heb je het, een verhaal van trage taal / op een verfplank gestold, geen praatgraag landschap.

Typerend zijn ook de verwijzingen naar beeldende kunstwerken en monumenten van cultuur (op zich is dat laatste niet verwonderlijk voor iemand die kunstgeschiedenis heeft gestudeerd, maar zulke biografische informatie pak ik er meestal pas later bij om de eerste indruk zo zuiver mogelijk te houden). In de reeks Een soort hoogtevrees beving mij (naast Richard Serra’s gebogen platen; de reeks werd geschreven naar aanleiding van Torqued Ellipses en Snake van deze beeldhouwer, Guggenheim, Bilbao, 1999) luidt gedicht nummer III:

Je kijkt in jezelf, je lichaam
is een soort belofte, stellig,
je bewaart er dingen in

die verborgen zijn, pijn
doen, die glanzen als vuurvliegjes
of een elektrische ontlading,

om erbij te komen moet
de ziel zich door het lichaam snijden,
in en uit de kleren gaan.

Het is moeilijk om een gedicht te vinden dat representatief is voor de hele bundel omdat de sfeer en perspectieven voortdurend variëren. Een rondje droge woorden tellen met de natte vinger leverde echter als meest frequente zelfstandige naamwoorden 'lichaam' en 'liefde' op – lemma’s die uit De encyclopedie van de grote woorden van Mark Boog konden zijn weggelopen. Maar ook hier blijkt: alleen kleine dichters moeten grote woorden schuwen. Daarnaast geeft mijn woordfrequentie-tellertje ook een aardig overzicht van de enorme diversiteit waarbinnen de grote woorden bij Leusink bloeien: 'vrachtwagens' en 'kaassoufflé', 'kathedralenflora' en 'beamer', 'fawaka' en 'kringspieren', 'moederwoorden' en 'sanskritist', 'besnuffelen' en 'engelbewaarders'... het maakt nogal verschil of je een boom in een bloempot of in de Grand Canyon plant.

Het bovenstaande gedicht is niet alleen tekenend voor de woordkeus en de voortdurend voelbare dynamiek, maar ook het refereren aan ambachtelijk (kunst)werk en het daaraan gepaarde geduld (De tijd baart rozen, citeert Leusink op bladzijde 36) is kenmerkend voor haar benadering. Richard Serra, de inspirator van dit gedicht, financierde zijn kunst- en literatuurstudie door in de hoogovens te werken. De lichamelijkheid van ambacht en lange adem lijken belangrijk voor Leusink.

Dientengevolge doet niet alleen de reeks die gewijd is aan de weg naar Santiago de Compostela (Until the way began to descend on the west side) aan een pelgrimsroute denken. De hele bundel is het verslag van een wandelaar, de observatie van iemand die niet stil heeft gezeten maar ook niet te snel voorbij is gegaan. De indruk dat de wereld hier niet vanuit een studeerkamer of vanaf een terras wordt gecontempleerd, ontstaat doordat bijna elk gedicht sterke dynamische elementen kent, door het herhaaldelijk refereren aan plannen; de bundel ademt een zekere doelgerichtheid. Daardoor wordt de nostalgie in de bundel bijna nooit melancholisch: het wordt iets wat open maakt, niet insluit of afsluit.

Naast alle grillige paadjes die door Jane Leusink’s poëzie lopen (over stapstenen als schuld, een scheel meisje of gulzigheid) is er de voortdurende dubbele kracht van de paradox. Zo wordt er over troost gesproken als iets in het verleden, waardoor het heden ontroostbaar wordt, over toeval als iets trefzekers, over het vastleggen van het mysterie. Hier en daar steekt zelfs een fatalistische wind op. Maar doordat het allemaal blijft slingeren tussen de polen, reeksen van causaliteit worden gemeden, blijft de bundel in beweging.

Ik geef (omdat ik nu eenmaal een cijfer moet geven) een 8,5 voor deze keer dat ik de bundel lees. Maar ik zal hem beslist nog vaker lezen. En dan misschien een acht geven. Of een negen.


POËZIERAPPORT: 8,5 / 10

Recensent: Catharina Blaauwendraad

‘Mos en gladde paadjes’ - Jane Leusink
Mozaïek, Zoetermeer, 2003
ISBN 90 239 9077 3 - € 13,50