woensdag 12 mei 2010

Hella Haasse, Heren van de thee

Hella Haasse, Heren van de thee, 1992. Em. Querido’s Uitgeverij B.V. Amsterdam. 308 pgn’s.

Het boek kreeg in 1993 de Publieksprijs van het CPNB (Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek).

Het toneelstuk van Ger Thijs, regisseur, op 8 januari 2010. Thijs heeft het grote aantal personages dat Hella Haasse in het boek laat optreden, verminderd tot zeven. Maar let op: er zijn een aantal dubbelrollen.
Het stuk is genomineerd voor de AVRO Toneel Publieksprijs. De productie is door het theaterbureau Hummelinck Stuurman. Heren van de thee is het sluitstuk van van een theaterserie over het Indische verleden van Nederland.

De recensies (ik kom hierop aan het eind terug) hebben de volgende titels:

In Elsevier van 17 oktober 2009 (door Irene Start): Hollandse stijfkop (zij heeft het dan over het hoofdpersonage: Rudolf Kerkhoven, gespeeld door Cees Geel).

In het Nederlands Dagblad van 16 oktober (door Gerda van de Haar): Emotionele Heren van de thee. Zij schrijft: Emoties die in het boek nog juist onder de oppervlakte bleven – handelsmerk van Hella Haasse – laat Thijs volledig uitspelen op het toneel. Dat levert een avond goed theater op. Gerda van de Haar maakt overigens een opmerking over het, wat zij noemt, slordig taalgebruik.

In NRC Handelsblad van 12 oktober schrijft Elisabeth Heijkoop: ‘Heren van de thee’ soms wat grof in de mond’.

En in de Volkskrant van 14 oktober (door Karin Veraart): Onderhoudende parade van papieren figuren. Ze schrijft: De personages hebben emoties die je weliswaar kunt navertellen, maar nauwelijks kunt navoelen.

Over het boek van Hella Haasse wordt – gelukkig – niet gesproken. Ik hoop met deze lezing daarover wat meer te vertellen. Ik ga in op het leven van Hella Haasse, de waardering die zij gedurende dat lange leven heeft ondervonden (zij is nu negentig jaar), op het boek zelf natuurlijk en dan vooral door belangrijke of treffende passages voor te lezen en van tekst en uitleg te voorzien. Allereerst haar leven:

Biografisch: Hella S. (Serafia) Haasse
werd op 2 februari 1918 geboren te Batavia, het toenmalige Nederlands-Indië, haar moeder was pianiste (Katherina Diehm Winzenhöler) en haar vader Willem Hendrik Haasse, inspecteur van financiën bij het Gouvernement. Hella Haasse bracht haar hele jeugd door in Nederlands-Indië. Ze ging er naar de lagere school en het gymnasium. Alleen tussen 1924 en 1928 heeft zij enige tijd in Nederland doorgebracht doordat haar moeder moest kuren in Davos.

In 1938 gaat ze in Nederland Scandinavische Taal- en Letterkunde studeren (ze had veel belangstellen voor sagen en mythen, speciaal die van Noorwegen), maar houdt daar naar een jaar mee op. Zij vond - aan de vooravond van de tweede wereldoorlog – dezelfde belangstelling terug bij de Duitsers die de Germaanse heldensagen gebruikten als propaganda.

In 1940 meldt ze zich bij de Toneelschool en in 1943 doet ze eindexamen. In 1944 trouwt ze met Jan van Lelyveld, die ze in 1939 had leren kennen bij Propia Cures, waar ze korte tijd in de redactie zat. In 1945 verscheen haar eerste poëziebundel Stroomversnelling.

Vanaf 1944 schrijft ze full time. Eerst poëzie, toneel- en cabaretteksten, later vrijwel alleen proza.

In 1948 publiceert zij Oeroeg (‘Oeroeg was mijn vriend’). Ze won daarmee de novelle-prijsvraag die CPNB had uitgeschreven en dat dat jaar ook Boekenweekgeschenk werd.

Wie kent het niet, Oeroeg, het is afgelopen jaar gratis verspreid door alle bibliotheken in Nederland en de film (regie Hans Hylkema, 1993) werd op de televisie uitgezonden. Bovendien hadden wij het allemaal op onze schoolliteratuurlijsten staan.

Centraal in het boek staat de vriendschap tussen een Indonesische jongen en de zoon van een Nederlandse administrateur in het Nederlands-Indië van voor de Tweede Wereldoorlog. De jongens groeien geleidelijk aan uit elkaar en als de ik-figuur, de Nederlandse jongen, in Indië terugkomt na zijn studie in Delft, blijkt er een kloof te zijn ontstaan. Het zijn de jaren van de onafhankelijksstrijd van wat later, in 1949/1945 toen Soekarno de onafhankelijkheid uitriep, Indonesië zou worden. Oeroeg heeft voor zijn eigen volk gekozen en tegen de Nederlanders, dus ook tegen zijn vriend. Die vraagt zich geschokt af of hij voorgoed een vreemde zal zijn in het land van zijn geboorte.

Oeroeg beleefde 47 drukken en verscheen in 1953 bij uitgeverij Querido. Het is in elf talen vertaald.
Voor Hella Haasse betekende het schrijven een statement, zoals zijzelf zegt, ‘van genegenheid en heimwee ten aanzien van het land waar ik geboren ben.’

Tegelijkertijd wordt in Oeroeg al het thema zichtbaar dat Hella Haasse ook in Heren van de thee uitwerkt (en dat in veel, zo niet al haar werk zit): het vreemdeling zijn. In Oeroeg is dat de merkwaardige ervaring van de ik-figuur van het vreemdeling zijn in je geboorteland.

Lang is Hella Haasse vrijwel alleen bekend geweest als de schrijfster van Oeroeg. Een voorbeeld: al in 1949 schreef zij de historische roman Het woud der verwachting en pas in 1989 werd zij daarmee ook internationaal erkend. Het boek werd in vele talen vertaald.

Prijzen
1958: De Nationaal-Atlantische prijs voor De Ingewijden
1960: De Internationaal-Atlantische prijs voor dezelfde roman
1962: De Visser Neerlandia prijs voor het toneelstuk Een draad in het donker
1977: De Litterair Witte prijs voor Een gevaarlijke verhouding of Daal- en Bergse brieven
Oeuvreprijzen
1981: Constantijn Huygens prijs
1984: P.C. Hooftprijs
1985: Dr. J.P. van Praag prijs
2004: Prijs der Nederlandse Letteren

Heren van de thee werd in 1993 genomineerd voor de AKO Literatuurprijs en door de Raad voor de Kunst voorgedragen voor de Europese Literatuurprijs. In 1993 ontving Haasse de Publieksprijs voor de roman (het door het publiek meest gewaardeerde boek van 1992).

Heren van de thee
Heren van de thee speelt zich af in Nederland (voor een klein gedeelte) en in Nederlands-Indië. Het bestrijkt de periode 1848 – de geboorte van de hoofdpersoon Rudolf Kerkhoven – tot 1918, de laatste dag dat Rudolf doorbrengt op zijn theeplantage Gamboeng. Hij vertrekt die dag naar Bandoeng om daar het laatste stuk van zijn leven door te brengen.

Het boek is een roman, maar geen fictie, zegt Haasse in de Verantwoording bij het boek. Zij heeft vanaf 1986 archiefonderzoek gedaan om het boek te kunnen schrijven. Zij heeft zich verdiept in brieven en andere documenten die haar ter beschikking zijn gesteld door de Stichting Het Indisch thee- en familiearchief. Uit al dat materiaal heeft zij haar roman samengesteld.

Ze schrijft: ‘De stof is dus niet verzonnen, maar wel geselecteerd en gearrangeerd volgens de eisen die een romanaanpak stelt. Dat betekent dat ik tal van bijzonderheden die in een strikt historische benadering volledigheidshalve aan de orde zouden komen, moest laten liggen, en dat de nadruk valt op individuele lotgevallen en ontwikkelingen.’

Rudolf Kerkhoven is dus de hoofdpersoon. Hij heeft in Delft gestudeerd zoals de meeste zonen en dochters van planters deden. Ze moesten het een en ander van weg- en waterbouw afweten. Maar ook van de thee- en koffieteelt, zodat ook veel van deze toekomstige planters uit Wageningen afkomstig waren.
Rudolf heeft een ingewikkeld karakter, hij voelt zich gauw te kort gedaan, weet altijd alles beter, klaagt met grote regelmaat over het gebrek aan aandacht van zijn ouders en voelt zich achtergesteld bij zijn broer August die de plantage Ardjasari van zijn ouders mag voortzetten. Wij leren hem en zijn gedachten en dromen van binnenuit kennen. En het is inderdaad zo dat expliciete erkenning door zijn ouders uitblijft.

Gaandeweg de roman gaan we meer en meer twijfelen aan zijn gezichtspunten. Dat komt doordat Hella Haasse allerlei bestaande documenten dagboeken en brieven gebruikt en die letterlijk opneemt. Vooral na 1876 als Rudolf zijn vrouw Jenny leert kennen doet ze dat zodat we ook de gezichtspunten van de andere familieleden leren kennen. Bovendien geeft ze een beschrijving van foto’s, familieportretten vaak, en interpreteert ze deze op basis van wat ze ziet of meent te zien.

Het verhaal is opgebouwd in zes hoofdstukken en gaat over de koloniale situatie en de familiegeschiedenis van Rudolf van Kerkhoven, zijn gezin, zijn vrouw, kinderen en familie in de tweede helft van de negentiende eeuw tot aan 1918 als Rudolf naar Bandoeng vertrekt.

In het eerste hoofdstuk: Gamboeng, de eerste dag: 1 januari 1873, staat Rudolf aan de rand van een ravijn, het is zijn eerste werkdag, de grond is nog geheel onbewerkt. Overheersend is zijn gevoel voor de natuur.

Heel mooi geformuleerd wordt dat trouwens in de recensie die Kees Fens schreef bij de verschijning van het boek: ‘De roman begint met zijn aankomst en sluit af met zijn vertrek, vijfenveertig jaar later. Hij verhuist naar Bandoeng, definitief ontheemd. Nergens wordt de band tussen man en land expliciet verwoord; ik heb die zelden sterker beschreven gezien dan in het leven van Rudolf Kerkhoven, zoals dat bij Hella Haasse gestalte krijgt.’

Lezen p. 11
‘Hier!’ zei hij hardop. Zijn stem klonk ijl in de ontzaglijke ruimte […] enzovoorts

In dit eerste hoofdstuk ontvouwt zich in feite al de hele problematiek van de hoofdpersoon. Zijn gevecht met het klimaat, met zijn vader die bezwaren heeft tegen juist dit stuk land, zijn stijve optreden voor de bewoners van de kampoeng Gamboeng. En hij kan er eigenlijk niet tegen als een van zijn werknemers zelfstandig een beslissing neemt, ook al ziet hij het nut ervan.

Het laatste hoofdstuk is getiteld ‘Gamboeng, de laatste dag, 1 februari 1918.’
Het hoofdstuk eindigt zoals het begint, met het woord ‘Hier’. Het is de dag van het vertrek naar Bandoeng en hij praat met zijn dochter Bertha over waar hij begraven wil worden: ‘Ik wil niet in Bandoeng liggen’.
‘Alstublieft vader!’, zei Bertha afwerend.
Hij keek naar de grond voor zijn voeten.
‘Hier’, zei hij halfluid. ‘Hier.’

Tussen deze hoofdstukken speelt de geschiedenis zich af in vier tussenliggende hoofdstukken:
- Taferelen van voorbereiding 1869-1873, dat wil zeggen zijn studententijd tot aan zijn vertrek naar Indië
-
- De ontginning 1873-1876, het gaat dan over het stuk land dat hij kan pachten ten zuiden van Bandoeng, in de bergen van de Preanger, hoog gelegen op 1300 meter

- Het paar (dus Rudolf en Jenny) 1976-1879. Ze leren elkaar kennen in Batavia waar Rudolf zuster Cateau woont. Jenny komt uit een zeer groot rommelig gezin van elf kinderen. Haar vader die afstamt van een familie van leerlooiers, is summa cum laude afgestudeerd in Utrecht als meester in de rechten. Hij trok, na een voorbereidende cursus in Delft, naar Indië ‘omdat’ (citaat) in zijn vaderstad Zutphen geen toekomst scheen weggelegd voor begaafde jongelui.’ Via haar moeder is zij de achterkleindochter van de gouverneur-generaal Daendels die ook wel de IJzeren Maarschalk werd genoemd en die bekend stond om zijn nerveuze temperament.
Het Daendels bloed stroomt ook in Jenny, ze is zeer gevoelig voor de vervloeking die een oude vrouw, een nènèk, uitspreekt en ziet het in het oerwoud niet zitten. Net als Rudolf spreekt zij niet over haar innerlijke roerselen die wij wél te weten komen doordat Haasse allerlei dagboekfragmenten opneemt.

- Het gezin 1879-1907. Rudolf en Jenny krijgen zes kinderen, waarvan er een, een dochtertje, overlijdt, over blijven vier jongens en een meisje. De twee oudste zoons gaan voor hun opvoeding wonen bij Rudolfs zuster Cateau en haar man Joan Henny.
Na drieenhalf jaar haalt Rudolf ze daar weg. Hij heeft een zakelijke verschil met Henny die Gamboeng, waarvan Rudolf maar voor de helft eigenaar is, volgens hem te hoog taxeert, zodat hij de plantage niet verder kan overnemen. Jenny lijdt onder al die zwangerschappen en het harde werken op Gamboeng. Ze kwijnt weg, wordt zwaar depressief en uiteindelijk vergiftigt ze zichzelf. Ze wordt begraven naast haar overleden dochtertje.

Ik wil nu het een en ander voorlezen.

Uit het tweede hoofdstuk ‘Taferelen van voorbereiding’ geeft Hella Haasse op subtiele wijze achtergrondinformatie over de manier waarop de kolonie bestuurd wordt. Het is de tijd van het afschaffen van het Cultuurstelsel waarbij het erom ging de Javaanse boer alleen dié producten te laten verbouwen waaraan op de wereldmarkt behoefte was (rijst, specerijen, indigo, hout, koffie, later thee). Het toezicht daarop werd gelegd bij de inlandse hoofden. Dat afschaffen gebeurde onder druk van de liberalen in Nederland die én het vrije ondernemerschap propageerden én vonden dat Nederland een zedelijke plicht hadden een einde te maken aan de uitbuiting van de Javanen door ze in loondienst te nemen. Multatuli komt ook voor in dit hoofdstuk.

Rudolf spreekt hierover met zijn oom, een oud-planter die nu in Nederland woont, het gaat over de ideeën van Multatuli. Zijn oom vindt ze te radicaal omdat Douwes Dekker voorbij gaat aan de cultuur van het traditionele Indië. We krijgen meteen inzicht in de familierelaties. Beroemd is Multatuli’s Toespraak tot de hoofden van Lebak geworden (Max Havelaar).
Lezen p. 38 -39

Uit het derde hoofdstuk De ontginning twee fragmenten. Een over zijn problemen om een goede plantage aan te leggen. En een waarin zijn succes bij de inlanders blijkt.
Lezen p. 112-113 en 120-121

Uit het vierde hoofdstuk Het paar: over Jenny.
Lezen p. 135-136 de ontmoeting
Lezen p. 164, 166-167 Jenny’s reactie als zij voor het eerst op Gamboeng komt, haar voorspellende nachtmerrie en haar zwijgen daarover tegen Rudolf.

Uit het vijfde hoofdstuk Het gezin:
Lezen p. 171 gelukkig 172-173 zorgen en jaloezie. 242-243 De kinderen worden weggehaald bij Cateau en Henny. Eventueel 279 de wedrennen en de presentatie van Bertha, en 280,281,282 de dood van Jenny via Emile, Bertha en Rudolf zelf. 288 de laatste dag op Gamboeng


Is Heren van de thee een geslaagde roman?

Volgens Kees Fens in een recensie uit 1992 wel. Hoewel fragmentarisch en weinig expliciet (de breuken tussen de hoofdstukken, er is weinig verband – alleen chronologisch - ), is het boek juist daardoor ook vernieuwend. Hij noemt het een moderne roman.

‘Het is boeiend om te zien dat een auteur die een vertegenwoordiger is van de traditie, al jaren bezig is met de romantraditie te breken’ , zegt hij in ‘Vreemdeling tussen natuur en cultuur’. In een van zijn maandagstukken in de Volkskrant.

Hij noemt niet alleen het fragmentarische, maar ook het feit dat er geen duidelijk einde van de roman is en er nergens een duidelijke interpretatie wordt gegeven van gebeurtenissen en karakters, modern. Door het gebruik van het romanprocédé, samen met historische documenten, brieven en dagboeken benadrukt Haasse als het ware dat dé werkelijkheid niet te kennen is. Dat iedereen het verleden anders kan invullen. De schrijver, zegt Fens, legt niets vast, maar maakt juist alles los. De lezer wordt aan het werk gezet. Het raadsel Rudolf Kerkhoven blijft bestaan.

Ton van Deel in Trouw van 27 februari 1992 is kritischer. Hoeveel meer roman zou Heren van de thee geweest zijn als Haasse haar personages met wat meer verbeelding had mogen modelleren. Het karakter en de geest van Rudolf blijven nu vlak. De kroniekopzet doet afbreuk aan de psychologie. Van Deel had de personages meer uitgewerkt willen zien.

Krantenrecensies