dinsdag 20 november 2012

Recensie Charlotte Mutsaers' 'Dooier op drift'


 Op Tzum, het literaire weblog van Coen Peppelenbos

 
Recensie Jane Leusink van Charlotte Mutsaers Dooier op drift
 

Annie Hall met toffe stropdas

 Het engste schilderij dat ik ken is Kronos verslindt zijn kind, in 1637 geschilderd door Rubens. In het openingsgedicht van haar gedichtenbundel Dooier op drift schrijft Mutsaers ‘Kronos at met smaak / zijn eigen kinders / op / peanuts / naast / de aangevreten / hartenklop’. Zodra je bent geboren gaat de dood al aan het werk, gedurende je leven word je al dooier en dooier, zelfs je hart dat toch bij uitstek het symbool is van de liefde. Dat is het allerergst. Het universum van Charlotte Mutsaers is van taal en associaties gemaakt en je wordt daar in deze bundel pardoes en uiterst doeltreffend ingezogen. Vitale taal, al wil ik zo’n suggestieve term liever niet plakken op iemand die net de zeventig is gepasseerd, op haar verjaardag een bundel gedichten presenteert en Charlotte Mutsaers heet. We kennen haar immers al van avontuurlijke prozawerken zoals daar zijn Kersebloed, De Markiezin, Rachels rokje, Koetsier Herfst en uit mijn boekenkast plukte ik ook nog de hilarische bundel emblemata Circus van de geest uit 1983, het eerste werk. Laat je door de opgewekte toon van ‘When walls come tumbling down’ (in het Engels bekt het beter) dus niet beduvelen. Overal loert dood en doodsangst. En levensdrift. De meute (drift) gedichten die Mutsaers op ons afstuurt eindigt met het gedicht ‘Zeventig’:
 
De zilte struiken hielden mij
voortdurend uit de slaap
de honden naast me
dreven langs voor aap
 
Koreaanse oesters met Koreaanse baarden
zeepaarden gestuwd door paardenstaarten
dennenstroop met tuiten langs de mastschacht
korenaren wiegend in de zweetnacht
 
Zo sliep ik in
mijn bed op open zee
alles normaal alleen
mijn leeftijd vreemd
 
Kun je je het levensdriftiger voorstellen? Voor Mutsaers geen Japanse oesters of tranen met tuiten, ze doet er schepjes bovenop. En wat is vruchtbaarder dan korenaren? En alles op rijm, of het nu binnen of aan het einde van de regel zit. Het dwingt al die wilde beelden in het gelid, het is strak geordende chaos, die je aan een schilderij van Matthijs Röling of Wout Muller doet denken. Maar ze heeft die (ver)vreemde(nde) leeftijd toch maar mooi gehaald. Je wrijft je ogen erbij uit.
Charlotte Mutsaers schreef tot nu toe twaalf boeken. Haar literaire werk werd achtereenvolgens bekroond met de Jan Greshoffprijs, de Busken Huetprijs, de Constantijn Huygensprijs en de PC Hooftprijs. Voor haar literaire en beeldende werk ontving zij de Jacobus van Looyprijs. Ze werd genomineerd voor zowel de AKO Literatuurprijs, de Gouden Uil als de Libris Literatuur Prijs. In mei 2010 heeft Charlotte Mutsaers de P.C. Hooftprijs ontvangen voor haar gehele oeuvre. Dooier op drift is eigenlijk haar tweede bundel. In 2009 verscheen Slagboom in bloei bij Druksel in Gent, waar maar 126 exemplaren van werden gedrukt. Die gedichten zijn ook opgenomen in deze bundel, zodat we nu alles kunnen lezen.
Naast de dood heerst er angst voor de taal, hoe kan het anders. In ‘Lexicaal bedreigd’ is het de taalmacht, die het kind bevangt als eerst het woord ‘moordenaar’, afkomstig van de vader, en dan het woord ‘medeminnaar’, van de moeder, ’s nachts opstaan en gaan rondspoken: ‘Words words / onderschat ze niet / taaier dan draadjesvlees / scherper dan scheermessen / vachtloze voorbodes van / verdriet. ‘Vachtloos’, kan het veelzeggender? En in ‘Knoflookkapsel beter dan capsules’ waarin zowel Medusa, als de schroeilucht van knoflookvlechten en Goud-Elsje langskomen heet het: ‘Doe maar voort fictie / fik maar rustig zo door’.
De dood heerst ook onder de vrienden met wie de ik eeuwig vriendschap gesloten dacht te hebben: ‘Wist ik veel / dat er maar één / bestaat / die recht van sluiten / heeft / de nietsontziende / claviger / geheten / Dood’. De sleutelbewaarder, het is net een concierge.
 Ook geliefde kunstenaars worden bediend, maar altijd net even of radicaal even anders dan je zou verwachten: Ensor, waarin ze met een bos plastic tulpen een kat van zijn graf aan zee mept en de lokroep van de dood weerstaat, want helaas ‘alles wat dood is blijft eeuwig / bestaan en leeft levenslang met u mee’. Louise Bourgeois die wreed met haar naam is opgezadeld, met in hetzelfde gedicht de Hitlerkever. Dali die altijd met een lepel in zijn hand insliep en wakker schoot als die op de grond viel: ‘Zo lukte het / droom / na droom / op te scheppen’. Verder Goldberg, Kafka van wie Mutsaers in 'Herziene uitgave' het einde van Het Proces herschrijft: ‘Veranderen wij / domweg / Hund in Mensch / Wie eins Mensch / sagte er, / wie ein Mensch’.  Passeren verder nog Kierkegaard, Mulisch, Max en Moritz, Raveel, Bergman, Castro (samen in een gedicht) en Proust.
Wat ik me afvroeg is waarom Mutsaers in deze kunstenaarstentoonstelling geen gedicht heeft gewijd aan de voor haar kijk op de werkelijkheid zo inspirerende Russische dichter Daniil Charms. Ze schrijft over hem op p. 163 van mijn uitgave van Kersebloed (1990): ‘Misschien dat nu duidelijk wordt waarom het werk van Charms niet louter als een circus van de grappigheid dient te worden beschouwd en waarom het je gevoel geen haar minder beroert dan je verstand. Het is geen verzameling van vrijblijvende surrealistische bedenksels maar een zorgvuldige ordening van chaotische dwaze, geestige, opstandige, reële en hoogst persoonlijke waarheden’
Maar er is ook nog het ruiterkekuikerke dat in het gedicht waaraan de bundel zijn titel ontleend (de dooier die men niet zag, want uitgekomen op de rug van een witte schimmel - let op het pleonasme) een tragisch einde vindt in het vers dat tegen de rijmrichting in de duistere snelweg op dendert: ‘Ik heb het al vaker gezegd: / men kan aan mij zien / wat ik allemaal weet / van wat er / van anderen / zal kunnen / geworden’. De ik in het gedicht lijdt aan een ongebreidelde fantasie, waar je mee uit moet kijken ‘want het kan je vreugde om totaal in iets op te gaan lelijk vergallen’, zegt Mutsaers in een interview. Ondertussen schetst ze een liefdevol beeld van het kuiken.
Haar dierenliefde is bekend. De in het gedicht ‘Terugkerende jagers over de bergwei’ gaan van bierproeverij naar dierproeverij ‘een bitterbal in het vizier’.
Mutsaers gedichten schrijnen, ze balanceren soms op de rand van meligheid, maar vallen er nooit overheen. Daarvoor zijn ze ook te geestig, ook te barok, te zonderling, bizar en grillig. Ze ont-roeren zoals de gedichten van Fritzi Harmsen van Beek Mutsaers ontroert moeten hebben: ze brengen iets bewegingloos in onrustige beweging en verwarren je. In ‘Voor je tentoonstelling’, een brief van Harmsen van Beek, door Mutsaers opgenomen in Schilderijen, opgeluisterd met een brief beschrijft Harmsen van Beek het land waar ze woont: ‘waar de golven een beestachtig lawaai maken zoals andijvie’. Ze zal er hartelijk om gelachen hebben en zich zeer mee verwant hebben gevoeld.
 
Hier nog het vervolg van het hilarische gedicht van Daniil Charms over de roodharige man die slechts voorwaardelijk rood was doordat hij geen haar op zijn hoofd had. De voordracht op You Tube (zie de link hierboven) geeft niet de rest van het gedicht:
 
'Hij kon niet spreken, want hij had geen mond, een neus had hij ook al niet,
Hij had zelfs geen armen en benen en geen spoor van ingewanden. Hij had niets! Zodat het niet duidelijk is over wie het eigenlijk gaat. Laten we het liever niet over hem hebben.
 
'Ik las ze', schrijft Charlotte Mutsaers 'en al mijn zintuigen werden ververst'.
(Kersebloed, p. 159)