donderdag 18 juni 2015

Ik riep en riep


Toen ik me omdraaide zag ik Hond zoekend rondkijken, ze was nog aan de andere kant. Het was druk en rommelig aan het Boterdiep, de renovatie was in volle gang, het wegdek lag eruit, iedereen moest langs de smalle Botermolendrift. Hond had mijn oversteek gemist. Een fietser passeerde en ik zag dat ze besloot er achteraan te gaan, dacht ze dat ik het was? Ze reageerde niet op mijn geroep, ik had het al eerder gemerkt, het gehoor werd ook minder. Vijftig meter verderop zag ik haar heen en weer springen, een rondje om haar as draaien en verder rennen naast de fietser. Die keek niet op of om. Had hij poep in zijn ogen? Ik riep en riep. Bij de kruising bleken ze in geen velden of wegen te bekennen. Ik rende terug naar de fietsenstalling, pakte mijn fiets en zette de achtervolging in. Je kunt vrij goed gokken waar iemand ongeveer naar toe fietst als-ie daar en daar vandaan komt. Het was vier uur ‘s middags. Ik was Hond kwijt, ik zag haar alleen nog voor mijn geestesoog, maar dan in een woestijnachtig niemandsland, inderdaad, als in een vertraagde film. Iemand zei dierenambulance, iemand vertelde dat zijn hond toen en toen weer was terug gevonden, de man van de dierenwinkel schreef mijn telefoonnummer op. Thuis belde ik de dierenambulance, schreef me in bij de landelijk opererende website Hond weg.nl en verbaasde me over wat er voor verloren dieren allemaal op het internet te vinden valt. Ik kon me niet voorstellen dat dit me overkwam, ik kon alleen maar handenwringen en ijsberen. Hond, ben je nu eenzaam ergens langs de kant van de weg, misschien wel aangereden, misschien wel ontvoerd, misschien wel dood? Maar weer op pad. De buurt rondom de mijne door, de Oosterhamrikkade af, daarna het Noorderplantsoen door, mensen vragen of ze een zwart witte border collie hadden gezien, nee niets gezien maar ze zouden uitkijken. De politie ingelicht bij het leegstaande bureau aan de Korreweg waar nog wel een telefoonnummer beschikbaar was. Hé daar kwamen twee buitengewoon opsporingsambtenaren aan, efficiënt noteerden ze Hond’s gegevens en mijn telefoonnummer, zeiden de collega’s te zullen waarschuwen. Weer naar huis. De buren. Ook de buren gingen op de fiets meezoeken, wat aardig. Ze zeiden dat ze via Twitter een oproep gingen doen. Het werd later en later.
Om tien uur ’s avonds ging de telefoon, een mannenstem vroeg of dat en dat mijn hond was.
Ja, zei ik, dat is mijn hond, hebt u haar, waar is ze, waar was ze?
Bij de Lidl aan het Wielewaalplein, zei de mannenstem, ze zeiden dat hij er al vanaf een uur of vier ’s middags zat, hij heeft bij de ingang wel vijf uur zitten wachten. hij wilde met niemand mee, ik had een hondenriem en hij ging met mij mee, toen was het negen uur, ik woon aan de Paradijsvogelstraat, ik heb ook een hond,
O, wat geweldig, riep ik, geweldig! Ik heb langs de Gorechtkade nog gezocht, we zijn daar regelmatig, het is er mooi met het gras en die bomen, maar bij de Lidl ben ik nog nooit geweest, je ziet door de grote luifel ook niet precies wat zich daar in de schaduw afspeelt,  het is ook niet in mijn hoofd opgekomen te kijken, ik kom er aan, hou hem goed vast alsjeblieft, het idee alleen al dat ik er in de tussentijd vlakbij ben geweest, ik krijg er een wee gevoel van in mijn maag, ik weet precies hoe ze dan doet, ze zit of ligt te wachten tot ik er aankom, maar ook zonder riem gaat ze niet ronddwalen als het baasje toevallig de andere kant op is, border collie hè, schaapshond, gericht op de baas die het werk verschaft. O, ik ben zo blij, wat fantastisch dat u haar mee naar huis hebt genomen!
Hond lag op het achterplat op een deken, ze draaide zich loom naar me toe. Ze heeft gegeten zei de man die een leuke student bleek te zijn, eerst wilde ze niet, maar toen wel. Ik bedankte hem hartelijk. Doe haar maar aan de lijn, zei de student toen ik wilde vertrekken. Ik heb geen lijn bij me, zei ik. Ach, zei de student. Achter de deur hoorde ik zijn hond blaffen.

woensdag 17 juni 2015

Van glas (Rik Andreae)



Van glas

Op het verdriet na is alles van glas.
Als mensen zwanen waren, dan konden

ze wel dansen van hup en hup, hup en hup.
Er is een andere manier om naar de dag

te kijken, om niet te vergaan en daarbij
geen dromen op te lopen. Je moet voor

iemand sterven, je moet verder, je moet
dat wat je opraapt in je hand houden.


In: Omdat het vlamde, de nieuwe bundel van Rik Andreae
Met fijnzinnige tekeningen van Dreeuwske Andreae. 
Groningen Uitgeverij Monnier 2015

http://www.nederlandsepoezie.org/dichters/a/andreae.html


woensdag 3 juni 2015

Opening tentoonstelling Water in Anloo in Drenthe

Een tentoonstelling over water in het bepaald niet waterrijke Drenthe. In Anloo staat het KunstHuis van Wilma Colewij, Het KunstHuis is gevestigd in een schitterend verbouwde echt Drentse boerderij, gelegen in het midden van het dorp (heel anders dan bij ons in Groningen dus). De schilderijen en foto's hingen aan spierwit gepleisterde muren.
Buiten regende het.
Wilma is onvermoeibaar in het organiseren van steeds weer nieuwe exposities.
Voor deze opening had ze dichter Albert Boelen en mij gevraagd. Albert las zijn in het Drents geschreven gedichten voor uit een prachtig mooi schrijfboek; alle gedichten daarin handgeschreven. Ik kon ze door het Drents niet allemaal verstaan, maar het publiek wel, dat reageerde enthousiast. Albert en ik lazen onze gedichten voor staande bij een grote schouw.



Het was leuk om landschapsschilder (en boeddhist) Leen Kaldenberg weer eens te ontmoeten. Ik ben een bewonderaar van zijn ijle en mystieke werk, en ook van de manier waarop hij daarover weet te vertellen. Zijn fascinatie voor het Wad kent geen grenzen. Ik heb zelf een kleine linoleumsnede van zijn hand die, hoe bescheiden ook, grote verschieten te voorschijn kan toveren (toveren lijkt in mystiek verband niet helemaal het juiste woord ).

http://leenkaldenberg.com/werken

http://www.cbkdrenthe.nl/kunst-en-po%C3%ABzie-kunstkijkhuis-anloo-0

Jeroen Krabbé-De ondergang van Abraham Reiss. Negen schilderijen over de dood van zijn grootvader in Sobibor.



'Ik heb de schilderijen in drie maanden gemaakt, in een soort frenzy. Geen denkpauze genomen. Ik wilde eerst zes schilderijen maken, maar het werden er negen. Ik was er vierentwintig uur per dag mee bezig. Ik vertelde aan niemand, ook niet aan mijn vrouw Herma, waar ik mee bezig was. Maar ik werd steeds somberder natuurlijk en ze begon wel iets te vermoeden. Ik liet ze aan niemand zien voor ze klaar waren; ik moest in mijn eigen wereld blijven, geen commentaar horen, positief of negatief.'

Ook Gudes Bursztyn, grootmoeder van Leo Cukier jr. werd in Sobibor vermoord:
'Van de 43.313 Joden die vanuit Westerbork naar Sobibor werden gedeporteerd overleefden 18 de oorlog, minder dan 6 per 10.000.
[...]
In de periode 2 maart tot en met 8 juni 1943 reed iedere week een trein naar Sobibor. Daarna trad er een pauze op van drie weken, waarin geen enkel transport it Westerbork vertrok. Van 29 juni tot en metb 20 juli 1943 reden de laatste vier treinen naar Sobibor.
Gudes Bursztyn zat in het achtste transport dat op 20 april 1943 uit Westerbork vertrok en op 23 april in Sobibor aankwam. Ze is na aankomst meteen omgebracht. In dat transport bevonden zich in totaal 1166 mensen.' Jules Schelvis. Vernietigingskamp Sobibor. Amsterdam 2009.

Het vertrek van Vogel


Het vertrek van Vogel is een herziene versie van het gedicht Wijd dat in mei 2014 in het Letterkundig Magazijn stond. Het is altijd moeilijk te bepalen wanneer een gedicht af is. Maar nu is het af. De nieuwe bundel komt eraan, dus nu is het af!


Het vertrek van Vogel

Als je zwemt ben je gewichtloos
als een vogel in de wind
je zweet niet.

Je bent al jaren aan een stuk door gedroomd
je blaast nu al met gemak een horizon uit de lucht
en je weet het niet.

Vandaag ontpop je tot het luie briesje dat weigert te strijken
over de boomtoppen aan de overkant
naar mij toe.

Morgen land je fluitend als de lenige eigenares
van de onbewaakte vogel
in je binnenste.

Terwijl je zoekt naar groene kwarts, naar de oudste blik ooit
en het langzaamste teken dat je bestaat, omdat je verstrijkt
omdat het zo aanvoelt, maar wat is dat?

Je bent de adem die leunt tegen de bladeren van de boom, ze geven mee
je bent de grote wind die tegen zijn zeilen duwt, hopla je mag mee
tot over de grenzen van je woordenschat

en verder, je voelt een zekere urgentie.
Hier kopjes thee geoogst aan de keukentafel
daar jij, die deelverzameling wolkjes in de verte
zo listig als het tikkertje onder je trui, zo wijd

als de wereld en wijder.

Trouw-tegel: geen probleem zo groot of je komt er wel omheen


‘Geen probleem zo groot of je kunt er wel omheen’
Jane Leusink


Joost van Velzen


Zou u dit motto eens willen toelichten?
“Als je denkt dat je een probleem hebt, ben je geneigd het te willen oplossen. Maar is dat wel zo? Moet je een probleem altijd oplossen? ”

Natuurlijk moet dat. Problemen zijn er om te worden opgelost, toch?
“Dat is de vraag. Je kunt ook besluiten  er omheen te denken. Je leeft anders de helft van de tijd in angst.

Maar hoe heb doe je dat?
“Als je een probleem  met rust laat, ziet het er al snel anders uit. Als je heel erg goed een ster wilt zien, moet je ernaast kijken. Je erop concentreren, zonder je erop te concentreren. Dat kan ook via taal. Voor mij schept taal werkelijkheid. Ik ben dichter en ik kreeg eens de opdracht een gedicht te maken over een lijkenhuisje op een begraafplaats in Noord-Groningen. Door die concrete vraag uit de weg te gaan, kwam ik tot een gedicht. Ik ging mensen interviewen en dook de Groninger archieven in, onderzocht de geschiedenis van dat huisje. In een gedicht zoek je altijd iets uit en dat helpt, je krijgt het scherp voor ogen. Ik kan het iedereen aanbevelen. Blijf niet boren op één punt.”

Komt uw motto ook van pas in uw persoonlijk leven?
“Ja zeker wel, toen ik tijdens mijn verhuizing ’s nachts van de zoldertrap viel, mijn arm brak en dacht dat ik in deze stad niemand kende. Ik heb me daar toen letterlijk bij neergelegd en ben gaan wachten. Pas toen het dag werd, bedacht ik dat ik hier vrienden had. Ze kwamen meteen. Zodra  problemen er mogen zijn, zijn ze snel verdwenen. Een probleem is eigenlijk een oordeel, het helpt als je geen oordeel hebt”.

En vroeger?
“Ik was altijd de kleinste van de klas en droeg een bril. Ik vocht. Als puber kreeg ik in de tram een kinderkaartje. Ik was altijd bang was dat mensen me niet herkenden. Ik zat op een rijkeluisschool en kwam zelf uit de vesting Naarden, vreselijk. Ik droeg afgedragen kleren van een rijk nichtje. Jeetje, ik wou dat ik eerder mijn motto had ontdekt.”


Jane Leusink (1949) is dichter en docente aan de Schrijversvakschool Groningen. Ze publiceerde vier dichtbundels. Voor het in 2003 verschenen 'Mos en gladde paadjes' kreeg Leusink de C. Buddingh-prijs voor debuterende dichters. In september komt haar vijfde bundel uit.

11 april 2015



Saskia Stehouwer Wachtkamers en de C.Buddingh'prijs 2015?

Recensie bundel Wachtkamers-Saskia Stehouwer

http://www.tzum.info/2015/06/recensie-saskia-stehouwer-wachtkamers/#respond

Jane Leusink

de tijd en de wil om erbij te blijven

Een wachtkamer, het is een tijdelijk verblijf, een tussengebied, het kan nog alle kanten op, maar je kiest en wat je niet kiest raak je kwijt, onherroepelijk. Erg? Het kan je verscheuren. De debuterende Saskia Stehouwer schreef een bundel Wachtkamers. Die titel alleen al stimuleert in hoge mate de fantasie.
Poëzie gaat bijna altijd over een leegte, een gemis, iets wat in-, aan- of opgevuld dient te worden. Stehouwer gaf haar bundel zes afdelingen mee, die al in de titels op een te kort wijzen, meestal gematerialiseerd in en om een persoon: een voorbijganger, een bakker, een imker, een makelaar. Er lijkt discipline te heersen in deze poëzie, de gedichten hebben duidelijke titels, korte zinnetjes en passen in het algemeen op de bladzijde. In de gedichten zelf echter overheersen associaties en stapelen de beelden zich op. Het duurt een tijdje voordat je die in de vingers hebt en ze zich, tegenstribbelend en al, openen, in de regel dan, want er blijven er zo gesloten als een oester tussen.
Iedere afdeling kreeg een rechts uitgelijnd gecursiveerd introgedicht mee. Het eerste is intrigerend: 

wat betreft de watervogels
ik beweer niet dat ik ze gezien heb
ik zeg niet dat ze zwart waren
of zwommen
   misschien waren ze er
die dag wel niet

ze gooiden hun veren af
en renden weg

de vleugels
in het gras
kindersokken

Waren de vogels er nu wel of niet? En hoe kun je je nu bevrijden van zoiets wezenlijks als veren als je een vogel bent? En dan die kindersokken. Is er een (onheilspellend) verband?
Ook de tweede afdeling  begint verrassend. Ook hier wordt een samenhang gesuggereerd die niet goed thuis te brengen is, want wat heeft een vrouwenrug nu te maken met een streep over een hoesje, waarvan in de volgende strofe een havik  gemaakt wordt:

die door de keukendeur een huis binnenvliegt
en een moeder die hem bij de snavel pakt
behoedzaam op tafel legt
zijn veren schoonmaakt
hem loslaat

Maar wat een pakkende troost hier.

In ‘Glimp’ komt ook een vader op de proppen:

toen onze vader het huis uit
en zijn hoofd in liep
hoorden we de deur/dichtslaan

we zagen hem nooit meer

Het klinkt o zo laconiek. Maar Stehouwer laat ons ondertussen alle hoeken van het huis zien, inclusief de moeilijke relatie tussen een vader en een rokende moeder, met daarbij inbegrepen een klein, stuiptrekkend broertje en een lastig zusje ‘altijd bereid tot een ordelijke vlecht/een stapje extra uit de voorraadkamer/als de anderen het maar zien’. Het lijken scharniergedichten. Het is niet gemakkelijk afscheid te nemen van een beladen jeugd en verleden. Ze blijven je aankleven. Andersom: Je wilt het kwijt maar je mist het ook: ‘we leerden op een andere manier naar vogels kijken/hoewel we hun namen vergaten’. Wat zit een mens toch eigenaardig in elkaar.
Maar er wordt ook een bevrijdend  verschiet geschetst: ‘ik […] schuif mijn ribben recht/en hijs de zeilen’(‘Twee kantjes’) en heerst er opluchting en hoop: ‘voor het eerst versta ik wat je zegt’ (‘Stroom’) en ‘als je klaar bent/kom ik naar je toe/wat wil je dat ik meeneem?’ (‘Zoveel kleine dingen om een huis voor te bouwen’).
Stehouwer hanteert een veelheid aan perspectieven. Het is wel eens puzzelen op de ‘ik’, die ook wel een ‘we’ of een ‘je’ is, en dan opereert als verhulde ik-vorm.  Het schept in één gedicht soms nabijheid, soms juist afstand.  Datzelfde geldt misschien de duizelingwekkende hoeveelheid beelden. Ik lees over een bleke zwager die de belastingen doet. Over paddenstoelen op het behang, naast woestijnkorrels, zebrahaar, een volgevreten hyena en een bushalte.  Soms zou je er wel een paar ons minder van willen. Is het opzet, een poging de dingen niet te dichtbij te laten komen? De vele directieven, de afgemeten toon versterken dat gevoel: hier is iemand bezig zichzelf bij de les en op zijn plek te houden. Hoe dan ook, deze gedichten vertellen het boeiende  verhaal van een losmakings- en nieuw hechtingsproces.  De laatste strofe van ‘Stappen in de straat’ luidt:

het kind dat hier geboren wordt
zal iets achterlaten
zal een bewoner zijn

De debuterende Saskia Stehouwer doet met Wachtkamers een verdiende gooi naar de
C. Buddingh’prijs 2015: ze werd genomineerd.